Het westelijk gelegen schiereiland Snæfellsnes wordt ook wel mini-IJsland genoemd. In een notendop (een ruime notendop) vind je hier de landschappen die over heel IJsland voorkomen. Van uitgestrekte witte stranden, naar lavastranden, lavastroom, vulkanen, gebergte, meren, watervallen, kliffen, ... Een rondje Snæfellsnes is ongeveer 200 kilometer lang. Er zijn veel mogelijke stops. Wij vertrokken om 10u en waren pas na 20u terug 'thuis'. En eigenlijk hadden we dan nog niet alles gedaan wat we wilden doen. De meest gefotografeerde plek van het eiland Kirkjufell ben ik voorbij gereden wegens: veel te moe. Maar laten we beginnen bij het begin: de eerste stop was het strand waar een zeehondenkolonie verblijft. Ook al staat er een bordje dat je het best voldoende afstand houdt, toch vinden sommige mensen het niet nodig om die vraag op te volgen. Het pad is niet zo gemakkelijk begaanbaar. We bekijken de zonnende zeehonden vanop afstand en hebben plezier in de vele vogels en eenden die broeden en/of met hun kleintjes op pad gaan. Een oestervanger waakt luidkeels over haar nest en de vogels met kuikens plonsen in de branding. Onderweg maak ik een extra U-bocht voor de 'langnekganzen'. We kennen hun echte naam niet, maar zijn ze al enkele keren tegengekomen. Deze dieren zijn zo imposant. Zeker als ze in groep over vliegen. Hun nek is bijzonder lang en ook de spanwijdte van de vleugels zijn gigantisch. We zijn blij dat we ze eens op foto konden vastleggen. Iets verder ligt de Bjarnafoss. Het blijft mooi om zien hoe alle watervallen zo van elkaar verschillen. Waar vulkanen zijn, zijn meestal uitbarstingen en waar ooit uitbarstingen waren, zijn er lavavelden. In één van die lavavelden ligt Búðakirkja, het is één van de drie zwarte kerkjes in IJsland. Wij zagen er al twee, benieuwd of we het derde ook kruisen. ;-) Wel meer mensen dit een bijzonder mooi kerkje vinden. Of ze vinden zichzelf erg mooi. Een dame hield zo'n lange fotoshoot, dat Wouter prompt begon deel te nemen aan haar show... :-) De volgende stop is er eentje voor mij: in de rotsen ligt de Rauðfeldsgjá Gorge kloof en die zou zeer de moeite waard zijn. Wouter stuurt me op pad met camera. Ik heb al door dat dit weer een typische IJslander uit. Het ziet er allemaal niet zo zwaar uit, maar de klimmetjes zijn kuitenbijters en pittig. Deze is niet anders. Na een kwartiertje sta ik voor de ingang van de kloof. Toegegeven: het heeft iets, de rotsen die begroeid zijn met mos, de barsten in de stenen. Al hou ik toch even mijn adem in wanneer ik de kloof wil binnengaan, hier is geen pad. De weg loopt door de rivier, die tegen een hoge snelheid naar beneden dendert. De twee mensen die voor mij binnengaan zijn veel jonger en fysiek frisser dan ik. De man hijst de vrouw van de ene rots op de andere. Algauw merk ik dat dit geen sinecure zal worden. Ook al heb ik mijn bergschoenen aan, ik besluit om het te laten voor wat het is. Als ik mijn been breek, hebben we grotere problemen. Dus wijslijk keer ik terug naar de auto. Bergaf gaat het trager dan bergop. Mijn knie knikt, de steentjes glijden, ik moet voorzichtig zijn voor ik enkele meters dieper beland. Gelukkig is het landschap zeer de moeite. Wie een rondje Snæfellsnes doet kan niet anders dan eromheen: de Snæfellsjökull. De stratovulkaan is 1446 meter hoog en helemaal bedekt met een gletsjer. Volgens een oude sage heeft de trol Barður de vulkaan voor het eerst beklommen. In Arnarstapi staat er een impressie van de trol. Ook Jules Vernes gebruikt de vulkaan in zijn boek 'Reis naar het middelpunt van de aarde'. Tegenwoordig worden er ook heel wat krachten aan de berg toegeschreven. De zweverige en minder zweverige mens komt hier zeker aan zijn trekken. In Arnarstapi verzorgen we de innerlijke mens met een natje en droogje. Daarna wandelen we naar de ruwe kust. De wind waait bijzonder hard vandaag, golven slaan tegen de rotsen, in de lucht zijn er bijzondere wolken te zien. En een schattige kerk en een kleine haven en een mooi uitzicht. De volgende stop is het zwarte strand van Djúpalónssandur. Voor je van de parking naar het strand wil, moet je het lavaveld door. Wie wil kan hier mooie wandelingen maken, maar voorzichtigheid is geboden want uit het niets slaan hier af en toe gigantische golven mensen tegen de grond. Vanop de parking loopt een rolstoelpad naar een uitzichtpunt. Daar nemen we genoegen mee. Jammer genoeg worden we enkele minuten na aanvatten van onze tocht vertrappeld door een bus gepensioneerde toeristen die duidelijk maar tien minuten de tijd hadden gekregen. Maar eens de mensenstorm voorbij was gewaaid, genoten wij van het uitzicht over de zee. De chauffeur van dienst begint almaar moeër te worden. 'Hoeveel stops moeten we nog doen? Hoe ver is het nog?' Ik merk aan Wouter dat hij nog wel wat stops zou willen maken, maar als hij er nog één mag kiezen, dan zeker de volgende: een uitzicht aan de vuurtoren. Wanneer ik de weg insla naar de vuurtoren, wordt het algauw een gravelweg. De normale gravelweg wordt een zeer moeilijk berijdbare gravelweg met diepe putten. 'We zijn halfweg,' zegt hij hoopvol. Maar na drie keer halfweg te zijn, krijg ik bijna een inzinking. 'Hoe kan je mij dit aandoen op het einde van de dag?! En dat heb je blijkbaar nergens gelezen in de reisgidsen?! Dat het zo'n weg was...' ;-) Na een tirade van enkele minuten lijkt het de beste keuze om terug te keren, maar net wanneer Wouter dat zegt, zien we een feloranje vuurtoren opduiken. Wanneer we uit de auto stappen worden we bijna de lucht in gewaaid. Maar al die moeite, hebben we toch niet voor niets gedaan? Wouter gaat op zijn wankelige benen dapper mee, ik parkeer hem aan de vuurtoren. Terwijl ik enkele foto's maak van de kliffen, hoor ik een gil achter mij. Met één hand aan de vuurtoren en een andere in de lucht, staat Wouter als een gek te zwaaien. Een beetje geïrriteerd vlieg ik naar hem toe. Maar dan is het duidelijk: een poolvos. Die hadden we nog nooit in het wild gezien. Wouter legt hem vast met zijn gsm-toestel. En ook vervloekte ik Wouter voor de verschrikkelijke rit, dit cadeautje hadden we zonder zijn gekke plannen anders nooit gekregen. Ontzettend moe slingeren we naar huis. De plekken die we voorbij gaan, zijn prachtig. Als we nog eens terugkomen, blijven we een nachtje extra.
1 Comment
Eén nachtje hoofdstad, het is veel te weinig. Maar omdat we de kans groter achten om nog te citytrippen naar Reykjavík, dan om met onze Garry rond te trekken, hebben we bewust gekozen om minder tijd door te brengen in de hoofdstad. Dat is jammer, want we konden nog wel wat tijd extra spenderen, maar ook een bewuste keuze. Omdat de hoofdstad op een heuvel ligt en jullie al weten dat dat voor Wouter geen gemakkelijke combinatie is, rijd ik met Garry rond naar enkele bijzondere plekken in de stad. Dat rondrijden gaat trouwens erg vlot. Iedereen rijdt rustig en gedisciplineerd. En ook toegegeven: het centrum van Reykjavík is niet zo gigantisch groot. Met een kleine 124.000 inwoners is ze wel de grootste stad van IJsland. Wij gaan eerst naar de Hallgrimskirka, die heeft een opvallende spits van 74,5 meter hoog. Voor de kerk staat een standbeeld van Leiff Eriksson. Hij was de enige, echte eerste ontdekker van Noord-Amerika. In de kerk staat een gigantisch orgel. We hadden geluk, want konden een stukje meepikken van de prachtige muziek die daaruit weerklinkt. Daarna wandelen we door de haven, maken we een stop bij het grappige huisje op de berg. Van daaruit kan je het concertgebouw 'Harpa' goed zien. We passeren voorbij de haven, het kunstwerk 'Sun Voyager'. En daarna gaan we naar het Perlan. Hoewel het erg aanlokkelijk is om het museum te bezoeken, stoppen wij enkel voor een lunch en het uitzicht over de stad vanuit de koepel. Daarna staat er een rit van twee uur op het programma naar Snaefellsnes. De meest westelijke arm van IJsland staat de komende twee dagen op het programma. Kilometer na kilometer schudden we de auto's en mensen van ons af. De uitzichten geven alweer zin om verder te ontdekken... Op de achterbank worden de spullen door twee over elkaar schuivende aardplaten omhoog geduwd en de koffer is een lavastroom aan rommel ontstaan. Ik weet niet hoe het komt, maar hoe verder we reizen hoe meer chaos er is in Garry. Wouter vindt dat het aan mijn 'goed-orden-inzicht' ligt. Maar echt, hé. Ik begrijp er niks van. We hebben dan ook tot zuchtend en vloekend toe meer tijd nodig in de ochtend om vertrekkensklaar te geraken. Vandaag staan er twee stops op het programma: eerst rijden we naar het nationaal park Þingvellir en daarna karren we verder naar de hoofdstad van IJsland, Reykjavík. Ik heb al wat zenuwen om door de hoofdstad te rijden. Maar hé, als ik de wekelijkse ritjes Antwerpen overleef, dan zal dit ook wel lukken zeker... ;-) Þingvellir ligt ongeveer 40 kilometer van Reykjavík en was ooit het historische centrum van IJsland. Hier werd immers in 930 het parlement opgericht. Tot 1798 werd er gezeteld. Op 17 juni 1944 werd op deze plek de IJslandse onafhankelijkheid (van Denemarken) uitgeroepen. In de geschiedenis werd deze plek als levensbelangrijk gezien. Hier werden vetes beslecht, overspel 'berecht' (hoppa, een zak in, duwtje van de klif en verdrinken maar) en uiteindelijk ook wetten vastgelegd om daarnaar te handelen. Door de 'toevallig' goed gekozen locatie, kon het volk gemakkelijk toegesproken worden. De plek kreeg de naam Almannagjá (of: alle-mensen-kloof). De spreker stond hoger dan het volk, door de 'klankmuur' achter hem was de akoestiek bijzonder goed en werd een stem ver gedragen. Tienduizenden mensen waren aanwezig bij de onafhankelijkheidsverklaring van het land. Naast de belangrijke historische betekenis is Þingvellir ook een belangrijk geologische plek. Nergens anders kan je beter ervaren hoe plaattektoniek in elkaar zit. Hier raken de Euro-Aziatische en Noord-Amerikaanse plaat elkaar. Er is een rift gevormd, met aan de ene zijde laagland en de andere zijde een hoger gelegen aardplaat. Elk jaar schuiven de twee platen 2 centimeter verder uit elkaar. Daardoor ontstaat er het unieke landschap. Veel toeristen gaan hier duiken tussen de twee aardplaten in. Het water tussen de aardplaten is helderblauw. Vers water wordt aangevoerd via watervallen en in het meer zwemmen veel vissen. Zoals de meeste toeristen kiezen wij voor een wandeling. Wouter is maar wat opgetogen: vanop verschillende parkings kunnen ook mindervaliden gemakkelijk via houten paden naar de belangrijkste plekken in het gebied. Ook het bezoekerscentrum, met uitzicht over de plek is volledig toegankelijk gemaakt. (Met aangepast toilet, schuine hellingen en alles erop en eraan - joepie: ze kunnen het, nu alleen nog uitbreiden over heel IJsland ;-)). Daarna rijden we verder naar de huidige hoofdstad. Geleidelijk aan wordt het eenbaansvak er eentje met drie vakken en worden de eerdere rotondes ingeruild voor verkeerslichten en zebrapaden. We logeren één nachtje in het centrum centrum van Reykjavík. Maar ook hier zijn mindervalide parkeerplaatsen (zelfs voor de deur van het hotel) en kunnen we iets lekkers eten enkele meters van ons hotel in restaurant 'Old Iceland'. We zijn er redelijk vroeg bij (half zeven) en dat is geluk want het kleine, gezellige restaurant loopt in een mum van tijd volledig vol. Daarna duiken we ons bedje in: morgenvroeg willen we Reykjavík verkennen. Na enkele dagen heftig reizen is het tijd om even een versnelling lager te schakelen. Vandaag slapen we uit en na een onderdompeling in het heetwaterbad trekken we naar Geysir. Zoals de naam het zelf al doet vermoeden ligt hier de oorsprong van de naam geiser. De enige, echte Geysir mag dan wel slapend zijn, wij vermoeden dat hij vroeg of laat nog eens zal wakker worden. De Strokkur is dan weer de geiser die het meest actief is. Geweldig hoe de gezichtjes van kinderen oplichten wanneer de Strokkur uitbarst. Ook de waterval Gullfoss laten we niet aan ons voorbij gaan. Van alle watervallen die we tot nu toe zagen is dit de meest krachtige. Wat moeilijk om te fotograferen omdat ze in een hoek ligt. Maar zeer indrukwekkend. Wij genieten van al deze natuurkracht en de prachtige IJslandse paarden die helemaal niet maaien om al dat geweld. Wouter maakt weer vriendjes met de dieren. Daarna keren we naar ons huisje terug om nog wat te ontspannen. Morgen trekken we verder naar Reykjavik. Benieuwd welke avonturen daar weer op ons wachten. Je moet al gek zijn om, als je dan al op een eiland zit, nog eens de boot te willen nemen naar een ander eiland. Zo gek zijn wij. Hoewel de meeste gidsen het eiland Vestmannaeyjar aanduiden als extraatje, worden wij er toe aangetrokken. Omdat de haven ongeveer even ver ligt van onze vorige als onze huidige verblijfplaats, besloten we de weersvoorspellingen op te volgen. We boekten vooraf (belangrijk dit vooraf te doen, plaatsen zijn beperkt) een ticket bij Herjólfur voor twee + onze Garry (onze platonische kippen en kat moesten niet betalen ;-)) en reden aan boord van de eerste elektrische overzetboot in Europa. Jaja, een supersonische elektrische machine. Met een neus en poep die open klikt zodat je met de auto altijd in de juiste richting staat en op of van boord kan rijden. Er is, uiteraard ook een gigantische laadpaal op de kade. De boot is een cadeautje van de Europese Unie voor IJsland van maar liefst 45 miljoen euro (kan ik ook cadeautjes vragen bij de EU?). Het wordt snel duidelijk dat de meeste mensen die de overzet nemen, inlanders zijn. Ze gaan op familiebezoek of hebben een uitje gepland. Net als bij ons is het Pinkstermaandag. Een kleine tip voor de chauffeurs die op de boot moeten rijden: zorg ervoor dat je direct goed staat en rekening houdt dat je uit de auto moet kunnen stappen. Ik stond te dicht bij de muur en met twintig centimeter voor en na, is het erg moeilijk om de auto verder van de rand af te krijgen. ;-) Maar na de winterjas uit te spelen en de adem goed in te houden, geraak ik toch uit onze auto. Het is veertig minuutjes varen naar de overzijde. We hebben geluk: het weer zit mee, er is bijna geen deining. Aan de frietbakjes (eh, kotsbakjes) die ze hier in grote getale in dispensers aan de muren hebben gehangen, vermoeden we dat het er wel eens wild aan toe kan gaan... Op Vestmannaeyjar komen vogelaars aan hun trekken. Het is te zeggen: er zijn heel wat kolonies gekende en minder gekende vogels gevestigd. Wij hebben vooral interesse in de papegaaiduikers die vanaf juni hier aankomen om aan gezinsuitbreiding te doen. Er is een vogelkijkhut zijn op het eiland en we besluiten om daar eerst naartoe te rijden. Wouter had een beetje schrik dat hij de hut niet zou kunnen bereiken. Maar het pad is breed genoeg, niet te steil en met de hulp van een stevige hand en de instructies van drie schapen die aan de verkeerde kant van de afsluiting zitten, kunnen we de hut snel bereiken. De hut heeft niet alleen een mooie kleur, alle raampjes geven een prachtig uitzicht over de helling en baai. In de kleine holen zitten de papegaaiduikervrouwtjes te broeden op hun eieren. Terwijl de mannetjes naar beneden duiken om een visje te vangen en dat weer aan te voeren. Hier en daar komt er een vrouwtje of koppeltje piepen. Beneden in de baai wordt er duchtig naar vis gedoken. Er zijn niet ontzettend veel papegaaiduikers. Maar het is geweldig om ze bezig te zien. Tot er twee kleine draken van kinderen gillend de hut in komen gestormd en met de stilte ook de beestjes angstig wegkruipen... We kronkelen wat verder over de eilandwegen en nemen enkele mooie plaatjes. Wat een prachtige plek is dit. We vervolgen onze weg naar het Eldheimarmuseum. In 1973 moest door een vulkaanuitbarsting de bevolking van het eiland Vestmannaeyjar vluchten (zo'n 5000 vrouw en man). De technologieën waren nog niet zo ver gevorderd, een uitbarsting voorspellen was er niet bij. De vulkaanuitbarsting had een grote impact op de bewoners en op het eiland zelf. Zo verdwenen verschillende huizen onder de as, het eiland werd maar liefst 20 procent groter dan voorheen. Land rees op uit zee. Centraal in het museum staat een reconstructie van een huis dat bedolven werd. Van 2005 tot 2013 konden wetenschappers het huis vrij maken. Het zat maar liefst 15 meter diep. In de tuin, die eens grensde aan zee, stond plots een berg van maar liefst 100 meter, een vulkaan. Het is een sober museum, maar eentje dat je moet gezien hebben. Het grijpt je naar de keel en brengt je met de juiste beelden en informatie naar die periode. Wie wil, kan te voet over de vulkaan wandelen, daar waar er vroeger straten lagen, zijn nu straatnaambordjes aangebracht. Onze omzwervingen zitten er nog niet op want in de haven ligt een opvangcentrum voor papegaaiduikers. Kleine papegaaiduikers of andere vogels die gewond raken, worden naar hier gebracht. De kinderen in de school leren zelfs hoe ze een gewonde diertjes moeten herkennen en wat ze dan moeten doen. Het is redelijk rustig in het opvangcentrum, er zijn maar een paar kleintjes aan het herstellen. Het opvangcentrum is niet alleen gekend voor de zorg voor gewonde vogels, het heeft ook twee beluga's geadopteerd. Deze walvissen zijn overgebracht uit een zoo in China (met het vliegtuig) en mogen in een zeer grote afgesloten zone in de baai van het eiland zwemmen. Ze zijn op pensioen en krijgen na een leven vol trucs en een veel te klein bad, eindelijk wat meer vrijheid. Groot was onze verrassing toen we zagen dat de beluga's in het opvangcentrum waren. Nog nooit hadden we deze dieren eerder gezien. En al zeker niet van zo dichtbij. Wouter maakte snel vriendjes met de twee kolossen die maar wat graag wat aandacht kregen. We waren wat bezorgd over de gezondheidstoestand van de beestjes, maar er bleek niets aan de hand. Een verzorger vertelde dat er werken waren aan de baai waar ze verbleven. Eind juni keren ze terug naar de oceaan, waar ze thuis horen. Gelukkig maar. Na het opvangcentrum duiken we nog wat dieper de haven in. We maken mooie plaatjes van een Noorse Kerk, een Noors cadeautje dit keer, geschonken ter herdenking van 1000 jaar Christendom in IJsland. Het fort (of wat er van overblijft) en we rijden een rondje over het 'nieuwe' stuk van het eiland. Lees: allemaal lavarotsen, steen en woestenij. Daarna gaan we een biertje proeven bij de lokale brouwerij 'The Brothers Brewery'. En schuiven we onze voetjes onder tafel bij Gott, een perfecte keuze. Want hier serveren ze ovenverse vis. Dat smaakt! Na de overzetboot, stoppen we nog even bij een Nummer 1 voor een warme chocolademelk en daarna gaat het rechtstreeks ons bedje in. Wat een pracht van een cadeautje was deze dag... Wij leven nog, maar zijn iets trager met het posten van onze berichten. Gisteren was een stralende dag. De IJslanders leven stralende dagen als volgt: instappen in de auto, rijden naar waar de zon schijnt en volle bak genieten. :-) Omdat ze vandaag een dag vol regen voorspelden (en dit ook is uitgekomen - het weerbericht klopt perfect), hebben we gisteren geleefd zoals de IJslanders: van de vroege ochtend tot de late avond. Het was zalig, maar ook vermoeiend. Zo vermoeiend dat we vandaag na een dagje rijden een beetje moeten bekomen. :-) Een verslag volgt dus nog. En foto's ook. :-) Allé, dan misschien enkele foto's. Omdat jullie het zijn... Van het zuidoosten rijden we op de ringweg verder richting Vík: het meest zuidelijke punt op het vasteland van IJsland. Onderweg vergapen we ons weer aan de vergezichten vol lupinebloemen, de mosrotsen en watervallen. We stoppen zo vaak onderweg dat we aan dit tempo vanavond pas laat zullen toekomen. Maar dat geeft niet. Inchecken kan tot 22 uur. De eerste grote stop is bij de Stjórnarfoss. Deze kleinere, doch sprookjesachtige plek is een fijne stop. Het is ook rustig en daarvan moeten we profiteren. We naderen stilaan de 'golden circle'. Zoals de term het zelf al verklapt zijn er in die regio veel bezienswaardigheden. Extra surplus is dat toeristen die op Reykjavík landen met het vliegtuig deze regio rondom de hoofdstad in grote getale verkennen. Wij genieten dus van onze laatste rustige momenten en houden ons hart een beetje vast voor wat komen zal. Verder reizen doen we niet voor een stop in Systrakaffi. Volgens de reisgids kan je hier voortreffelijk eten. Hoewel de buitenkant er op het eerste gezicht wat 'afgeleefd' uitziet, is de keuken ook hier voortreffelijk. Het valt ons op dat de IJslanders niet veel geven om uiterlijk vertoon. Tafels, stoelen, inrichting: alles is zeer basic, zolang hun basisproduct maar goed zit. In dit geval dus een heerlijke keuken. We gaan voor vis en lam, beiden superlekker. We zijn weer klaar om onze tocht verder te zetten! De volgende stop is er eentje voor mij, namelijk de wandeling van Fjaðrárgljúfur. Wouter blijft even in de auto zitten en ik ga er alleen op uit. Vanaf de parking kronkelt een wandelpad van 1,5 kilometer de hoogte in. Via verschillende uitkijkpunten, kan je de kloof goed zien. Ze is vooral: erg diep. Als kers op de taart is er een platform gemaakt op het einde van de weg. Onlangs zijn een soort van 'afsluitingen' gezet. Vroeger was dat niet het geval, dan kropen (domme) toeristen tot op het uiterste randje om de gekste selfies te maken. Omdat er almaar meer toeristen naar IJsland komen en er meer ongelukken gebeuren, moeten de IJslander ingrijpen. Dat doen ze op de meest toeristische plekken op deze manier... We blijven er versteld van staan welke gekke kuren sommige mensen uithalen voor het perfecte plaatje. Laat mij maar wandelen (af en toe eens uitpuffen) en genieten van al dat moois, denk ik dan. Op onze autorit rijden we langs een kilometerslang lavaveld. Dat veld heeft de meest vreemde formaties en is begroeid met mossen in allerlei kleuren en vormen. Vanop sommige parkeerplaatsen aan de kant van de weg kan je alles in de omgeving van Kirkjubæjarklaustur van dichtbij bekijken, eh fotograferen. Of allebei. ;-) Enkele kilometers voor Vík laat Wouter mij een gravelweg inrijden. Hoewel ik vooral gefascineerd ben door de vergezichten en het groen en de bloemen en de vogels die op de kliffen broeden, is Wouter op iets anders uit. Wanneer we met Garry het gitzwarte strand oprijden (jaja, hier mag dat - een stukje), komen we aan 'een bijzondere grot'. Ik weet niet wat jullie van 'bijzondere grotten' kennen, maar ik bitter weinig. Trots troont Wouter me mee maar een gat en ik mag dan raden welke formatie de rotsopening heeft gekregen. Voor de nerds onder jullie: rara: wie is het? (Aaaah, jaaa...) Het is niet vroeg wanneer we toekomen in ons hotel net voorbij Vík. De komende twee dagen verkennen we de omgeving van hieruit.
Iets verderop onze verblijfplaats ligt de Svinafellgletsjer. Omdat Wouter gelezen heeft dat je met de wagen tot aan de gletsjertong kan rijden en hij zijn spieren wat wil sparen, trekken we naar daar. Onze Garry heeft er na een nachtje rust weer zin in om gravelwegen te ontdekken. Jammer genoeg ligt de parking niet meer waar hij aangeduid stond. Het is een kilometertje stappen over keien. Het pad ziet er niet te steil uit, dus wagen we ons erop. Ik ben ongelooflijk trots op mijn mannetje. Hij geeft duidelijk aan wanneer we even moeten pauzeren en ook al verfoeit hij nog steeds het woord rolstoel, ik bewonder hoe hij stapje voor stapje enorme afstanden aflegt. Gelukkig hoeven we geen bus te halen en doen we deze reis volledig op ons eigen tempo. Dat in tegenstelling tot de groep die de helling komt afgedonderd. :-) De temperatuur koelt af naarmate we de gletsjer naderen. We ontdekken dat de oude parking is volgelopen met smeltwater. Ik parkeer mijn mannetje even op een rots om te rusten en ga zelf de muur van afgezette stenen over om te zien wat er aan de andere kant ligt. Barsten en kraken in de ijsvlakte, blokken die in het meer dobberen en vooral een gigantische oppervlakte ijs. Volgens Wouter raakten honderd jaar geleden de gletsjertongen van de Svinafell en Skavtafell elkaar in de vallei. Dat lijkt nu alweer moeilijk te vatten (maar iets met opwarming van de aarde enzo). Rustig dalen we af naar de auto. De koele temperaturen hebben geen al te beste invloed op Wouters spieren, alles wordt snel stram. Aan de grimassen op Wouters gezicht te zien, lijkt het dat deze trip voldoende is voor Wouters benen vandaag. Toch rijden we nog iets verder naar het bezoekerscentrum van het nationaal park. Wij waren uit op een koffie en chocomelk in de cafetaria, maar die is om de één of andere mysterieuze wijze gesloten. Het is één van de slechts drie plekken waar je in de wijde omgeving iets kan drinken/eten. Tientallen wandelaars trekken staan aan de deuren te rammelen en kijken binnen, maar helaas: alleen maar lege tafels en stoelen. Veruit de meeste toeristen vertrekken vanop deze plek naar de gletsjer van de Skavtafell. Het is dan ook beduidend drukker hier dan aan de parking van zijn kleinere buur. Wie liever water ziet vallen, kan ook naar de waterval. En omdat je hier in IJsland niets voor niets krijgt, word je pas beloond na een stevige wandeling. Het pad is jammer genoeg niet toegankelijk voor Wouter. Dus vragen we in het bezoekerscentrum of er andere mogelijkheden zijn om dichterbij te geraken. De dame aan de balie is erg lief. Dat kan, volgens haar, maar wel bij grote uitzondering. We mogen iets verderop rijden en parkeren. Een verboden weg voor alle andere bezoekers. Wouter wist dat er een iets vlakker pad liep dat naar de waterval ging. Helaas vertrok dat vlakke pad niet aan de parking, en jullie raden het al: omhoog, omlaag, omhoog. Wie mijn mannetje kent weet dat hij een wil heeft en waar een wil is, is een weg. Hij moet en zal de waterval zien, al is het maar van ver. Na een zware inspanning kan hij de waterval in de verte zien liggen. Ik heb al lang door dat dit de inspanning te veel is. Voorzichtig keren we terug naar onze auto en ons huisje. Tijd om te rusten. Uitrusten doen we in de studio van de Potato Storage. De uitbaters weten erg goed wat ze doen. De studio is tiptop in orde. Met aangepaste badkamer, met klein keukentje en allerlei spulletjes die het verblijf aangenamer maken. Eén ding weet ik zeker: mochten we nog eens terug kunnen komen, dan verblijven we zeker opnieuw hier. Wat een warme mensen, wat een fijne plek. Ook al is het nog maar de tweede dag in IJsland, toch hebben we het idee dat we er na vandaag een reis van een maand hebben opzitten. We zijn weggeblazen door de ruwe landschappen en de contrasten. Achter elke hoek wacht een nieuwe verrassing. En ik kan alleen maar zeggen: 'Wat zijn wij kleine snottepieten in deze grote wereld.' Deze ochtend vertrokken we vanuit ons Hostel Braz. We waren er de enige bezoekers, wat wel een beetje vreemd was, maar ook gemakkelijk. Want ik kon ongegeneerd in mijn pyjama rondstruinen in de gemeenschappelijke ruimte, koffie maken, een heerlijke douche nemen, ... Het was er heerlijk rustig, maar de verwarming mocht ietsje hoger staan. Braz was de perfecte stop voor één nachtje. Al vragen we ons toch af of we even goed zouden geslapen hebben met veel buren. Ah ja, nog een klein puntje: de lichten in de gemeenschappelijke ruimte werken met een sensor: als je dus op je stoel zit te ontbijten kan het wel eens gebeuren dat het plots erg donker wordt... ;-) Het gemakkelijke aan reizen in IJsland is: er is maar één hoofdweg: de 1. Verdwalen is onmogelijk en als je blijft rijden kom je uiteindelijk weer op hetzelfde punt terecht. (Misschien best vooraf wel eens kijken of je links of rechts afslaat want de lus is gigantisch lang. ;-)) We zijn nog maar enkele kilometers onderweg wanneer we over een brug rijden en ietwat vreemde rotsen in het water zien liggen. Ik besluit om even een u-bocht te maken en terug te rijden. Er liggen schattige zeehonden te rusten op de rotsen. Die lieverds moesten we toch even dag zeggen. :-) Wat verderop zien we een mooie waterval en verlaten brug. We nemen even de gravelweg (want zo gaat dat als je niet op de 1 blijft) om even stil te staan bij al dat moois. Niemand lijkt oog te hebben voor dit mooie plaatje. Jammer, denken we dan. De zuidkust brengt grillige landschappen met zich mee: omhooggeduwde korsten aarde pieken naast elkaar, er zijn steile afgronden en de keien hebben verschillende kleuren. Dat in combinatie met het groen, de mosplantjes op de stenen en het zwarte zand maken het een zeer vreemde beleving. Vogels bewaken stevig hun nesten, eenden proberen halsstarrig (en met een vreemde 'geloei') een vrouwtje te lokken. #metoo ;-) En een grote kunstenaar pootte in een haventje gigantische granieten eieren neer. (Niet echt voor ons...) Omdat we te veel stoppen bij alle parkings, is het gauw voorbij de middag. We besluiten om een stop over te slaan en eerst te gaan lunchen in Höfn. Deze gemeente is groter dan andere, er zijn meer eetgelegenheden en er is ook de enige grote supermarkt in meer dan 130 kilometer. Dus maken we van de nood een deugd en slaan we wat eten in en vullen we onze magen. Dat doen we in Kaffi Hornið. Gekend zijn de langoustines die ze vers uit de zee op je bord serveren. De sfeer is er gemoedelijk en er is een mix van inlanders en toeristen. Wouter verkiest een broodje met de lekkernij, ik ga voor de pasta (een bord waarvan je met vier man kan eten). Het smaakt! En zo hebben we weer genoeg energie om terug op pad te gaan. Eerst stoppen we even aan de supermarkt voor wat inkopen en we pikken het mooie landschap mee, daarna kunnen we weer verder! We keren een klein stukje terug tot aan Stokksness. Wie wil, kan tegen betaling op het privéland rijden tot aan het strand. In ruil krijg je zwarte duinen en stranden en een fantastisch uitzicht over de omliggende rotsen. Sommige toeristen zeuren omdat ze hiervoor moeten betalen, maar eerlijk: wij vinden het maar normaal. Alleen al het onderhoud aan de weg moet tonnen geld kosten. Er is ook een Vikingdorp voor een filmset gebouwd op de grond, die laten we even aan ons voorbij gaan. Maar we krijgen niet genoeg van de omgeving en het uitzicht. Wanneer we opnieuw naar de hoofdbaan rijden, vraag ik al lachend of die gekke rots een koe is. Waarop Wouter gilt (jaja, Wouter kan gillen ;-)): 'Stop! Het zijn rendieren!' Dat doe ik dus ook. Deze trip is stilaan onvergetelijk aan het worden. We krijgen het ene na het andere cadeautje. En dan moet de kers op de taart nog volgen ... Want we naderen het Vatnajökull Nationaal Park. Kort samengevat bestaat dit gebied uit een gigantische vulkaan waarop allerlei gletsjertongen de ruwe aarde likken. Op sommige plekken zie je er vier naast elkaar liggen. Bij het Jökulsárlón gletsjermeer breken ijsschotsen af van de gletsjer. De kleuren zijn prachtig, tientallen zeehondjes zwemmen tussen de schotsen en duiken af en toe om lekkere visjes. Hier blijven we even plakken. Omdat het vloed is, stroomt het zeewater het gletsjermeer in. Daarom zijn er op het strand geen ijsblokken te zien (oké, die twee blokjes waar tien toeristen rond stonden buiten beschouwing gelaten). Maar wanneer het eb is, ligt het zwarte strand bezaaid met ijsblokken. Wie wil kan hier prachtige wandelingen maken naar gletsjermeren of gletsjertongen. Wij houden het bij korte tripjes wat binnen de mogelijkheden van Wouter ligt. (Fier op mijn mannetje!) Nog twintig kilometer tot aan de Potato Storage. Hier slapen we twee nachtjes in een studio. De ontvangst is hartelijk, aan alles is gedacht én het is lekker warm binnen. We zullen goed slapen vannacht en dromen over ...
... want we zetten voor het eerst voet op IJsland. Vroeg opstaan is niet echt nodig want de aankomst is voorzien om 10u Boottijd (=9u lokale tijd, in IJsland is het in de zomer 2u vroeger dan bij ons). Na alle rommel in de kajuit te hebben opgeruimd en met alle spullen netjes terug in de tassen zijn we ruim op tijd klaar om te ontschepen. De aankomst volgen we live mee met de webcam die aan de brug van het schip hangt. Het weer ziet er spijtig genoeg eerder somber en grijs uit. Wanneer we het sein krijgen dat het autodek open is, stormt Sofie naar de lift om zo snel als mogelijk terug herenigd te worden met haar Garry (= onze auto). Gelukkig is strompelen ook goed want tegen dat alles gereed staat om de auto’s, mobilhomes, bussen en tanks te lossen, zit iedereen al lang in zijn of haar voertuig ongeduldig te wachten. Waar we in Denemarken pas als laatste aan boord mochten, hebben we nu geluk. Garry staat al met zijn snuit in de juiste richting en dus mogen we als eerste van boord. We slalommen (niet moeilijk na 3 dagen zee) over de kade naar de douane. We kiezen het vak “nothing to declare” en na de vraag hoe lang we in IJsland blijven juist te hebben beantwoord mogen we zonder meer doorrijden. Ver rijden moet Garry nog niet want onze eerste stop is meteen hier in Seyðisfjörður. We nemen even een kijkje bij de regenboogstraat en de idyllische blauwe kerk. Het straatje met winkels oogt echter erg verlaten en na enkele foto’s houden we het voor bekeken. Meteen volgt al een eerste uitdaging : het tackelen van de bergpas tussen Seyðisfjörður en het binnenland. Deze pas is ruim 600 meter hoog en de enige weg naar de rest van IJsland. Wanneer ze ondergesneeuwd is, zit iedereen dus vast in het kustdorp. Gelukkig is dat vandaag niet het geval! Al snel zitten we in de wolken en wordt alles wit. Het meer op de pas is volledig bevroren maar de weg ligt er perfect bij. Op de pas zien we hoe de wolken letterlijk aan de bergen blijven hangen. Aan de andere kant is immers stralend weer. We nemen een eerste (maar zeker niet laatste) gravelweg om te genieten van het uitzicht over het dal van de Lagarfljot (het derde grootste meer van IJsland). Vervolgens dalen we af naar Egilsstadir, een “stad” van 2500 inwoners die zichzelf de hoofdplaats van Oost-IJsland mag noemen. Een regio groter dan Vlaanderen met in totaal 13 duizend inwoners…. Hier bevinden zich ook de enige twee grote supermarkten in de wijde omtrek. Om dat de ene supermarkt al volledig overrompeld wordt, rijden we door naar de wat verder gelegen tweede. Tot onze grote vreugde is de parking zo goed als leeg, we geven elkaar een vuistje. De deur van de supermarkt blijft echter gesloten, blijkt dat de winkel pas over een halfuur opengaat… We besluiten te wachten. Na ons zijn er nog tientallen toeristen die tevergeefs trachten de winkel in te geraken, sommigen worstelen ook nog met het plaatselijke uur want na op hun horloge te hebben gekeken trachten ze nogmaals met alle mankracht de deur open te krijgen, tevergeefs! Na uiteindelijk de nodige aankopen te hebben gedaan, gaan we echt rijden. We hebben drie mogelijkheden : rechtstreeks doorrijden naar ons hostel (100 km), een rondje rond het meer (+ 80 km) of een bezoekje aan de puffins (+ 150 km). We kiezen de gulden middenweg : het meer. Het kwik is ondertussen opgelopen tot 16° en de omgeving is werkelijk prachtig. Aan de linkerkant de besneeuwde bergen van de fjord, aan de rechterkant een gletsjermeer met daarrond groene weiden en bruine rotsen en in de verte de besneeuwde top van de Snaefell (met zijn ruim 1800 m de hoogste berg van IJsland die niet onder een ijskap zit). In de weiden dartelen de veulens en lammetjes en de eerste bloemen komen piepen. De lente is hier duidelijk nog maar net begonnen is. Wat verder rijden we door één van de grootste bossen van IJsland : Hallormstaðaskogur (de volle 700 ha). Niets speciaal zou je denken, maar in een land waar de bossen op één hand te tellen zijn… Er waren wel bomen op IJsland maar deze zijn in de loop der eeuwen allemaal gekapt om huizen en schepen te bouwen of om zich te verwarmen. Onze bestemming ligt aan het einde van het meer : Skriðuklaustur. Hier werden in 2002 resten gevonden van een klooster uit de 16de eeuw. Ook bevindt zich hier het huis/museum van één van de grootste IJslandse schrijvers Gunnar Gunnarsson, al schreef hij voornamelijk in het Deens (de reisgids vermeldt dat hij tijdens het Derde Rijk in Duitsland even populair was als Goethe, niet echt een goede referentie). Zijn huis getuigt gelukkig wel van goede smaak. Ook bevindt zich hier het bezoekerscentrum van Oost-IJsland met een kleine tentoonstelling over de natuur hier (met speciaal voor Sofie een voeltafel). In de winkel deed ik prospectie naar interessante boeken die ook deze reis weer gekocht zullen worden om onze steeds uitdijende boekencollectie te voeden, terwijl Sofie flirtte met de eenzame ranger in het centrum. Eénmaal buiten wierpen we onze blik op de restanten van het klooster. Daarna was het tijd voor een late lunch in het café/restaurant onder het museum : Klausterkaffi. Een aanrader, zeker voor de taart- en cakeliefhebbers want zij zouden elke middag een taart- en cakebuffet. We hadden zin in iets anders en namen een boterham met lamsvlees, mmm heerlijk. Volgende stop : de Hangifoss (foss=waterval). Wouter bleef bij de auto en Sofie maakte voor het eerst van dichtbij kennis met de IJslandse wandelpaden (steil, oneffen en met veel kiezels en keien) en keerde al snel terug met de boodschap dat wandelingen in de toekomst goed moesten worden voorbereid (juist schoeisel, wandelstok, rugzak voor fototoestel en drankje)! Het plan was om vervolgens door te rijden naar onze verblijfplaats maar dat was buiten Garry gerekend… Ping ping ping, oranje lampje in dashboard… Check de bandendruk! Vreemd want hij was voor afreis naar de garage geweest en er steken drie (vraag me niet waarom geen vier) nieuwe banden op. Bij check-up in het eerste tankstation bleek alles ok en konden we de weg verderzetten op de “ring road” (weg nummer 1). Deze weg loopt gans het eiland rond en zal de komende twee weken letterlijk onze gps zijn. Onderweg volgen de mooie uitzichten zich op. Achter elke bocht een nieuwe ontdekking en over een afstand van 100 km zoveel verschillende landschappen. Onderweg zijn we zeker 10 keer gestopt op een parking om van het uitzicht te genieten. Rond 18 u kwamen we dan aan bij Braz, onze eerste verblijfplaats. Een hostel met gedeeld sanitair. Gelukkig voor ons hadden we de schuur (daar lijkt het van buiten op) helemaal voor ons alleen. Moe maar voldaan over onze eerste dag kropen we al snel onder wol.
|